De 12 Presumpties van het Romeins Recht Canon 3228


De twaalf vermoedens van het hof (Canon 3228) zijn interessante concepten die betrekking hebben op hoe een Romeins hof functioneert. Hoewel dit geen officieel juridisch kader is, biedt het inzicht in de aannames die worden gemaakt binnen het rechtssysteem. Hier zijn de belangrijkste vermoedens:

  1. Vermoeden van openbaar register: Elke zaak die voor een lagere Romeinse rechtbank wordt aangebracht, wordt automatisch als een zaak voor het openbaar register beschouwd. Advocaten gaan er echter vaak van uit dat de zaak een privé-bargilde-zaak is. Tenzij expliciet wordt aangegeven dat de zaak openbaar moet worden opgenomen, blijft deze onder de regels van de particuliere orde van advocaten vallen.

  2. Vermoeden van openbare dienst: Alle leden van de particuliere Orde van Advocaten die een plechtige geheime eed aan hun gilde hebben gezworen, treden vervolgens op als openbare agenten van de regering. Tenzij dit wordt betwist, wordt beweerd dat deze advocaten legitieme ambtenaren zijn, ondanks hun privé-eed aan hun eigen gilde.

  3. Vermoeden van openbare eed: Advocaten die handelen als “overheidsfunctionarissen” zouden eerlijk, onpartijdig en volgens hun openbare eed moeten dienen. Als dit niet wordt aangevochten, wordt aangenomen dat ze onder hun openbare eed handelen.

  4. Vermoeden van immuniteit: Sleutelleden van de particuliere Orde van Advocaten die optreden als rechters, openbare aanklagers en magistraten, zijn immuun voor persoonlijke claims van letsel en aansprakelijkheid.

  5. Vermoeden van eerlijkheid: Het hof gaat ervan uit dat alle betrokken partijen eerlijk en oprecht handelen. Dit vermoeden is van toepassing op zowel getuigen als advocaten. Als er geen bewijs is van bedrog, wordt ervan uitgegaan dat de betrokkenen te goeder trouw handelen.

  6. Vermoeden van wettigheid: Het hof veronderstelt dat alle handelingen en procedures die binnen het rechtssysteem plaatsvinden, wettig zijn. Tenzij het tegendeel wordt aangetoond, wordt ervan uitgegaan dat alle stappen die zijn genomen, voldoen aan de wettelijke vereisten.

  7. Vermoeden van onschuld: Dit vermoeden houdt in dat een verdachte onschuldig wordt geacht totdat het tegendeel is bewezen. Het hof gaat ervan uit dat iemand niet schuldig is aan een misdrijf totdat er overtuigend bewijs is dat zijn of haar schuld aantoont.

  8. Vermoeden van continuïteit: Het hof gaat ervan uit dat de continuïteit van documenten, bewijsstukken en procedures correct is. Tenzij er bewijs is van verlies, vernietiging of vervalsing, wordt ervan uitgegaan dat de documenten en bewijsstukken authentiek zijn.

  9. Vermoeden van goede trouw: Advocaten worden verondersteld te handelen met de bedoeling om het beste belang van hun cliënten te behartigen. Tenzij er bewijs is van frauduleus gedrag, wordt ervan uitgegaan dat advocaten te goeder trouw handelen.

  10. Vermoeden van kennis: Advocaten worden geacht op de hoogte te zijn van de wetten en procedures die van toepassing zijn op hun zaken. Tenzij het tegendeel wordt aangetoond, wordt ervan uitgegaan dat advocaten op de hoogte zijn van relevante juridische kwesties.

  11. Vermoeden van toestemming: Het hof gaat ervan uit dat alle betrokken partijen toestemming hebben gegeven voor deelname aan juridische procedures. Tenzij anders aangegeven, wordt ervan uitgegaan dat alle betrokkenen vrijwillig deelnemen.

  12. Vermoeden van rechtvaardigheid: Het hof veronderstelt dat de wetten en procedures die worden gevolgd, leiden tot een rechtvaardige uitkomst. Tenzij het tegendeel wordt aangetoond, wordt ervan uitgegaan dat het rechtssysteem eerlijk en billijk is.


Naast de eerder genoemde vermoedens zijn er nog enkele andere die relevant zijn binnen het Romeinse rechtssysteem. 


  1. Vermoeden van eerlijkheid: Het hof gaat ervan uit dat alle betrokken partijen eerlijk en oprecht handelen. Dit vermoeden is van toepassing op zowel getuigen als advocaten. Als er geen bewijs is van bedrog, wordt ervan uitgegaan dat de betrokkenen te goeder trouw handelen.

  2. Vermoeden van wettigheid: Het hof veronderstelt dat alle handelingen en procedures die binnen het rechtssysteem plaatsvinden, wettig zijn. Tenzij het tegendeel wordt aangetoond, wordt ervan uitgegaan dat alle stappen die zijn genomen, voldoen aan de wettelijke vereisten.

  3. Vermoeden van onschuld: Dit vermoeden houdt in dat een verdachte onschuldig wordt geacht totdat het tegendeel is bewezen. Het hof gaat ervan uit dat iemand niet schuldig is aan een misdrijf totdat er overtuigend bewijs is dat zijn of haar schuld aantoont.

  4. Vermoeden van continuïteit: Het hof gaat ervan uit dat de continuïteit van documenten, bewijsstukken en procedures correct is. Tenzij er bewijs is van verlies, vernietiging of vervalsing, wordt ervan uitgegaan dat de documenten en bewijsstukken authentiek zijn.